Daaruit volgt dat de decreetgever, in zoverre hij rekening houdt met het sociaaleconomische indexcijfer van de instellingen om te bepalen welke van die instellingen moeten bijdragen tot het opzetten van een gelijkekansenbeleid, namelijk de instellingen die de 40 pct. van de schoolbevolking groeperen en die vanuit sociaaleconomisch oogpunt als het meest begunstigd wordt beschouwd, een criterium hanteert dat in een redelijk verband van evenredigheid staat met de doelstelling die hij nastreeft.
Il s'ensuit qu'en tant qu'il prend en compte l'indice socio-économique des établissements pour déterminer lesquels d'entre eux doivent contribuer à la mise sur pied d'une politique d'égalité des chances, à savoir les établissements regroupant les 40 % de la population scolaire considérés comme les plus favorisés d'un point de vue socio-économique, le législateur décrétal utilise un critère qui est dans un rapport raisonnable de proportionnalité avec l'objectif qu'il poursuit.