Artikel 25 van dat hoofdstuk bepaalde : « DNA-vingerafdrukken met het oog op de identificering van een persoon mogen alleen worden verricht op g
rond van een vonnis uitgesproken : a) hetzij door een burgerlijk gerecht, in het raam van een vordering betreffende d
e afstamming die op regelmatige wijze bij dat gerecht aanhangig is gemaakt, en onder de voorwaarden bepaald in artikel 331octies van het Burgerlijk Wetboek; b) hetzij door een onderzoeks- of vonnisgerecht in strafzaken in het raam van de opsporing van de daders van misdaden en
...[+++]wanbedrijven».
Dans ce chapitre, un article 25 prévoyait que : « La recherche d'empreintes génétiques en vue de l'identification d'une personne ne peut être pratiquée que sur base d'un jugement prononcé : a) soit par une juridiction civile, dans le cadre d'une action relative à la filiation régulièrement portée devant cette juridiction, et dans les conditions prévues à l'article 331octies du Code civil; b) soit par une juridiction pénale d'instruction ou de jugement, dans le cadre de la recherche des auteurs de crimes et délits».