Deze bepaling vindt een wettelijke grondslag in artikel 1380, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, dat aan de Koning de bevoegdheid verleent om de voorwaarden vast te stellen waaraan de mededeling of het afschrift van akten van onderzoek en rechtspleging in criminele, correctionele of politiezaken en in tuchtzaken is onderworpen.
Cette disposition trouve sa base légale dans l'article 1380, alinéa 2, du Code judiciaire, qui attribue au Roi la compétence pour déterminer les conditions auxquelles sont soumises la communication ou la copie des actes d'instruction et de procédure en matière criminelle, correctionnelle et de police et en matière disciplinaire.