De verzoekende partijen voeren de schending aan van de artikelen 12 en 14 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 7 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 15 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, doordat een combinatie van de in de bestreden bepaling vervatte uitdrukkingen « aanwijzingen van een gewichtig en reëel gevaar » en « andere minderjarigen of kwetsbare personen » zou leiden tot een te vage afbakening van de in artikel 458 van het Strafwetboek bedoelde strafbaarstelling van schending van het beroepsgeheim.
Les parties requérantes allèguent la violation des articles 12 et 14 de la Constitution, combinés ou non avec l'article 7 de la Convention européenne des droits de l'homme et avec l'article 15 du Pacte international relatif aux droits civils et politiques, en ce que la lecture combinée des expressions « indices d'un danger sérieux et réel » et « autres mineurs ou personnes vulnérables », contenues dans la disposition attaquée, aboutirait à délimiter de manière trop imprécise l'incrimination de violation du secret professionnel visée à l'article 458 du Code pénal.