In B.15 heeft het Hof geoordeeld dat de bestreden artikelen II. 10 en III. 20 de vrijheid van onderwijs niet schenden op grond van, onder meer, de overwegingen dat het recht op onderwijs van het kind de keuzevrijheid van de ouders op het vlak van het onderwijs dat zij aan het leerplichtige kind wensen te verstrekken, kan beperken (B.11.2); dat de verplichte examens de ouders in staat stellen het niveau van het onderwijs dat zij verstrekken of laten verstrekken te evalueren en eventueel aan te passen (B.14.2); dat de bestreden
bepalingen het niet mogelijk maken de verstrekkers van huisonderwijs een leerplan op te leggen (B.14.3 en B.26.
...[+++]2); dat de beoordeling van het onderwijsniveau via de examencommissie rekening dient te houden met de pedagogische methoden, alsook met de ideologische, filosofische of religieuze opvattingen van de ouders, op voorwaarde dat die methodes en opvattingen niet indruisen tegen het recht van het kind op onderwijs met naleving van de fundamentele vrijheden en rechten en geen afbreuk doen aan de kwaliteit van het onderwijs, noch aan het te bereiken onderwijsniveau (B.14.3); dat het in overeenstemming is zowel met het doel dat erin bestaat het recht op onderwijs van iedere leerplichtige te waarborgen, als het belang van de betrokken leerplichtige in voorkomend geval in een verandering van onderwijstype te voorzien door zijn verplichte inschrijving in een in de artikelen II. 10 en III. 20 vermelde onderwijsinrichting of vormingscentrum (B.14.4).En B.15, la Cour a jugé que les articles II. 10 et III. 20 attaqués ne violent pas la liberté d'enseignement, considérant notamment que le droit à l'enseignement de l'enfant peut limiter le libre choix des parents quant à l'enseignement qu'ils souhaitent dispenser à leur enfant soumis à l'obligation scolaire (B.11.2); que les examens obligatoires permettent aux parents d'évaluer et éventuellement d'adapter le niveau de l'enseignement qu'ils dispensent ou font dispenser (B.14.2); que les dispositions attaquées ne permettent pas d'imposer un programme d'études aux dispensateurs de l'enseignement à domicile (B.14.3 et B.26.2); que l'appréciation du niveau d'études via le jury doit prendre en
compte les méthodes ...[+++] pédagogiques et les conceptions idéologiques, philosophiques ou religieuses des parents, à condition que ces
méthodes et conceptions ne soient pas contraires au droit de l'enfant à l'enseignement dans le respect des droits et libertés fondamentaux et ne portent atteinte ni à la qualité de l'enseignement, ni au niveau d'études à atteindre (B.14.3); qu'il est conforme tant au but, qui consiste à garantir le droit à l'enseignement de chaque enfant soumis à l'obligation scolaire, qu'à l'intérêt de l'enfant soumis à l'obligation scolaire concerné, de prévoir le cas échéant un autre type d'enseignement par son inscription obligatoire dans un établissement d'enseignement ou un centre de formation mentionné aux articles II. 10 et III. 20 (B.14.4).