Indien de Raad van State ten aanzien van een in § 1 bedoelde persoon beslist dat hij niet over de vereiste taalkennis beschikt, vastgesteld via een overeenkomstig bewijsschrift, wordt die geacht het ambt nooit te hebben uitgeoefend».
Si le Conseil d'État constate qu'une personne visée au § 1 ne justifie pas de la connaissance linguistique requise et qu'aucun certificat ad hoc n'atteste celle-ci, l'intéressé(e) est réputé(e) n'avoir jamais exercé sa fonction».