De voorzitter besluit « dat het niet evident voorkomt, ondanks een andere finaliteit van de beide wetten, dat er geen onverantwoorde ongelijkheid en discriminatie is tussen de beide behandelingswijzen van geesteszieken » en stelt, alvorens te beslissen over de in kort geding gevorderde maatregel, de hiervoor aangehaalde prejudiciële vraag.
Le président conclut « qu'il ne semble pas évident, malgré les finalités différentes des deux lois, qu'il n'y ait pas une inégalité et une discrimination injustifiées entre ces deux façons de traiter les malades mentaux » et pose, avant de statuer en référé sur la mesure provisoire demandée, la question préjudicielle précitée.