Met de eerste prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter van het Hof te vernemen of de artikelen 103 en 105 van de wet van 22 januari 1985, zoals van toepassing op 30 juni 2009, in samenhang gelezen met de clausule 2, punten 6 en 7, van de raam
overeenkomst inzake ouderschapsverlof van 14 december 1995, gehecht aan de richtlijn 96/34/EG van de Raad van 3 juni 1996, strijdig zijn met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in die zin dat, bij de berekening van de opzeggingsvergoeding in geval van ontslag, door de werkgever, van een werknemer die zij
n arbeidsprestaties heeft verminder ...[+++]d op grond van het ouderschapsverlof, wordt uitgegaan van het voltijdse loon, terwijl bij het bepalen van de opzeggingsvergoeding in geval van ontslag, door de werkgever, van een werknemer die zijn arbeidsprestaties heeft verminderd op grond van het tijdskrediet, wordt uitgegaan van het « lopende loon ».Par la première question préjudici
elle, le juge a quo demande à la Cour si les articles 103 et 105 de la loi du 22 janvier 1985, tels qu'ils étaient applicables le 30 juin 2009, combinés avec la clause 2, points 6 et 7, de l'accord-cadre sur le congé parental du 14 décembre 1995, annexé à la directive 96/34/CE du Conseil du 3 juin 1996, sont contraires aux articles 10 et 11 de la Constitution en ce que, pour le calcul de l'indemnité de congé en cas de licenciement d'un travailleur qui a réduit ses prestations de travail dans le cadre du congé parental, la rémunération à temps plein est prise en compte, alors que pour déterminer l'indemni
...[+++]té de congé en cas de licenciement d'un travailleur qui a réduit ses prestations de travail dans le cadre du crédit-temps, c'est la « rémunération en cours » qui est prise en compte.