De vrijheid van godsdienst en de autonomie van de organisatie van de godsdienstgemeenschappen die daaruit voortvloeit, betekenen niet dat de decreetgever, wanneer hij het toezicht op de met het beheer van de temporaliën van de erkende erediensten belaste instellingen regelt, in alle gevallen het advies van dat representatieve orgaan moet inwinnen vóór de uitoefening van het toezicht.
La liberté de religion et l'autonomie d'organisation des communautés religieuses qui en découle ne signifient pas que le législateur décrétal soit tenu, lorsqu'il organise la tutelle sur les établissements chargés de la gestion du temporel des cultes reconnus, de recueillir en toutes hypothèses l'avis de cet organe représentatif préalablement à l'exercice de la tutelle.