Aan het Hof wordt een vraag gesteld over de bestaanbaarheid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet van het verschil in behandeling dat het voormelde vierde lid in het leven roept tussen de personen die zijn benoemd tot mandataris in een aan de Belgische vennootschapsbelasting of belasting der niet-inwoners onderworpen vennootschap of vereniging en de personen die geen mandataris in een vennootschap zijn en die in België een beroepsbezigheid uitoefenen zonde
r verbonden te zijn door een arbeidsovereenkomst of een statuut : terwijl eerstgenoemden, krachtens de in het geding zijnde bepaling, op onweerlegbare wijze vermoed worden een zelfs
...[+++]tandige beroepsbezigheid uit te oefenen, worden laatstgenoemden dat enkel op basis van een vermoeden iuris tantum, waarbij het bewijs dat wordt afgeleid uit het feit dat die activiteit inkomsten zou opleveren zoals bedoeld in artikel 23, § 1, 1° of 2°, of in artikel 30, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 kan worden omgekeerd.L
a Cour est interrogée sur la compatibilité avec les articles 10 et 11 de la Constitution de la différence de traitement que l'alinéa 4 précité crée entre les personnes désignées comme mandataire dans une société ou une association assujettie à l'impôt belge des sociétés ou assujettie à l'impôt belge des non-résidents et les personnes qui ne sont pas mandataires de société et qui exercent en Belgique une activité professionnelle sans être engagées dans les liens d'un contrat de travail ou d'un statut : alors que les premières sont, en vertu de la disposition en cause, présumées de manière irréfragable exercer une activité de travailleur indépendant, les seco
...[+++]ndes ne le sont que sur la base d'une présomption juris tantum, la preuve tirée de ce que cette activité produirait des revenus visés à l'article 23, § 1, 1°, ou 2°, ou à l'article 30, 2°, du Code des impôts sur les revenus 1992 pouvant être renversée.