In een arrest van 2007[30] heeft het Hof deze rechtspraak uitgebreid tot andere families dan die van migrerende werknemers. Het heeft namelijk gesteld dat, indien een lidstaat zijn onderdanen onderwijs- en opleidingssteun biedt en de onderdanen dit onderwijs of deze opleiding in een andere lidstaat willen volgen, de oorspronkelijke lidstaat niet kan eisen dat de in het buitenland gevolgde opleiding de voortzetting is van die van de eerste lidstaat.
En 2007, la Cour a étendu cette jurisprudence au-delà des membres de la famille de travailleurs migrants en statuant dans un arrêt[30] que si un État membre octroie des aides à la formation à ses ressortissants et si ces derniers veulent poursuivre leurs études dans un autre État membre, l'État membre d'origine ne peut exiger que le cursus suivi soit la continuation d'une formation suivie dans l'État membre d'origine.