De langstlevende echtgenoot, die de bepalingen van dit hoofdstuk heeft genoten, kan aanspraak maken op de bepalingen van hoofdstuk 3 inzake het overlevingspensioen wanneer hij de in artikel 2, § 1, van het koninklijk besluit van 23 december 1996 bedoelde wettelijke pensioenleeftijd bereikt of voldoet aan de leeftijds- en loopbaanvoorwaarden voorzien in artikel 4, §§ 1 en 2, van het koninklijk besluit van 23 december 1996 of wanneer hij een rustpensioen wegens gezondheidsredenen of lichamelijke ongeschiktheid in de openbare sector geniet, op voorwaarde dat hij niet hertrouwd is op de ingangsdatum van het overlevingspensioen.
Le conjoint survivant, qui a bénéficié des dispositions du présent chapitre, peut prétendre aux dispositions du chapitre 3 en matière de pension de survie, lorsqu'il atteint l'âge légal de la pension visé à l'article 2, § 1 , de l'arrêté royal du 23 décembre 1996 ou lorsqu'il satisfait aux conditions d'âge et de carrière prévues à l'article 4, §§ 1 et 2, de l'arrêté royal du 23 décembre 1996 ou lorsqu'il bénéficie d'une pension de retraite pour motif de santé ou d'inaptitude physique dans le secteur public, à condition qu'il ne soit pas remarié à la date de prise de cours de la pension de survie.