De artikelen 2, 5 en 12 van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet doordat, wanneer samenwonenden het bestaansminimum trekken en een van hen op een later ogenblik inkomsten krijgt die betrekking hebben op de periode waarin het bestaansminimum werd getrokken, de terugvordering van onrechtmatig uitbetaalde sommen enkel gebeurt op het bestaansminimum ontvangen door de begunstigde van die inkomsten.
Les articles 2, 5 et 12 de la loi du 7 août 1974 instituant le droit à un minimum de moyens d'existence ne violent pas les articles 10 et 11 de la Constitution en ce que, lorsque des cohabitants perçoivent le minimum de moyens d'existence et que l'un d'eux bénéfice ultérieurement de ressources afférentes à la période pendant laquelle le minimex a été perçu, la récupération des sommes indûment payées ne se fait que sur le minimex perçu par le bénéficiaire de ces ressources.