Wanneer aan het eind van het begrotings
jaar blijkt dat het totaal van de eigen middelen hoger of lager is dan voorzien, ontstaan er positieve of negatieve saldi op de begroting, die in de volgende begrotingen moeten worden opgenomen (tussen 1988 en 1992 is meerdere malen sprake geweest van positieve saldi, zonder dat dit "oversc
hot" werd besteed). Omdat op deze manier de last van het verleden op de begroting drukt, zeker wanneer het om negatieve saldi gaat, leidt deze situatie tot onzekerheid
...[+++]over de omvang van de financiële middelen die ieder jaar beschikbaar zijn voor nieuwe verplichtingen. Deze onzekerheid ondermijnt de beoogde voorspelbaarheid, de doelstelling die ten grondslag ligt aan het opstellen van een financieel kader op middellange termijn (pakket II).