Hij heeft eveneens geoordeeld dat het systematische gebruik van het voormelde koninklijk besluit nr. 499 inging « tegen de logica van partnership » met de andere beleidsinitiatieven op het gebied van hulp bij tewerkstelling en inschakeling in het arbeidsproces, omdat « door dit statuut [de stagiair] de hoedanigheid van werkzoekende verliest en potentiële werkgevers bijgevolg niet langer het voordeel van hulp bij tewerkstelling kunnen genieten » (ibid., pp. 26-27).
Il a considéré également que l'utilisation systématique de l'arrêté royal n° 499 précité allait « à l'encontre de la logique de partenariat » avec les autres politiques mises en oeuvre en matière d'aide à l'emploi et à l'insertion professionnelle, en ce que « le fait d'entrer dans ce statut fait perdre [au stagiaire] la qualité de demandeur d'emploi, et donc ne permet plus à des employeurs potentiels de bénéficier d'aides à l'emploi » (ibid., pp. 26-27).