Het ontbreken van iedere mogelijkheid voor de rechter om controle uit te oefenen op het belang van het minderjarige, niet ontvoogde kind bij het vaststellen van de afstamming van vaderszijde via erkenning in de hypothese bedoeld in artikel 319, § 4, van het Burgerlijk Wetboek, is onbestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
L'absence de toute possibilité pour le juge d'exercer un contrôle de l'intérêt de l'enfant mineur non émancipé en cas d'établissement de la filiation paternelle par voie de reconnaissance, dans l'hypothèse visée à l'article 319, § 4, du Code civil, est incompatible avec les articles 10 et 11 de la Constitution.