Het Hof dient zich bijgevolg uit te spreken over de grondwettigheid van de in het geding zijnde norm, enkel in zoverre hij betrekking heeft op de in artikel 138, § 1, 1°, eerste streepje, bedoelde aanvullende lestijden voor niet-confessionele zedenleer in het gewoon lager onderwijs.
La Cour doit par conséquent se prononcer sur la constitutionnalité de la norme en cause en tant seulement qu'elle se rapporte aux périodes de cours complémentaires de morale non confessionnelle dans l'enseignement primaire ordinaire visées à l'article 138, § 1, 1°, premier tiret.