De landbouwer-veehouder : 1° slaat het voeder voor dieren die voor de productie van levensmiddelen bestemd zijn apart op van chemicaliën en andere producten die voor veevoeder verboden zijn; 2° slaat geneeskrachtige en niet-geneeskrachtige voedingsmiddelen op om het gevaar voor toediening aan niet-doelgerichte categorieën of soorten dieren te beperken; 3° behandelt de geneeskrachtige en niet-geneeskrachtige voedingsmiddelen afzonderlijk om alle besmetting te voorkomen.
L'agriculteur éleveur : 1° entrepose l'alimentation destinée aux animaux producteurs de denrées alimentaires séparément des agents chimiques et des autres produits interdits dans l'alimentation des animaux; 2° entrepose des aliments médicamenteux et non médicamenteux de manière à réduire le risque d'administration à des catégories ou espèces d'animaux non ciblés; 3° manipule séparément les aliments médicamenteux et non médicamenteux afin de prévenir toute contamination.