Ten eerste heeft het Gerecht met zijn uitspraak in punt 34 van het bestreden arrest dat „a priori en zonder enig effectief gebruik van het teken in de zin van artikel 7, lid 3, van verordening nr. 40/94 in a
anmerking te nemen” moest worden nagegaan of de aangevraagde
merken het in aanmerking komende publiek in staat stellen de betrokken waren of diensten te onderscheiden van die van an
dere ondernemingen, enkel te ken
nen gegeven dat het niet zou onder ...[+++]zoeken of de aangevraagde merken onderscheidend vermogen in de zin van deze bepaling hadden kunnen verwerven, waarmee het zijn gevolgen trok uit de omstandigheid dat rekwirante zulks tijdens de procedure nooit had aangevoerd.D’une part, en indiquant, au point 34 de l’arrêt attaqué, qu’il convenait de rechercher si les marques en cause permettraient au public ciblé de disting
uer les produits ou services visés de ceux provenant d’autres entreprises «dans le cadre d’un examen a priori et en dehors de tout usage effectif du signe au sens de l’article 7, paragraphe 3, du règlement n° 40/94», le Tribunal s’est borné à indiquer qu’il ne rechercherait pas si les marques en cause avaient pu acquérir un caractère distinctif au sens de cette disposition, tirant ainsi la conséquence du fait que la requérante ne l’ava
it invoquée à aucun ...[+++]moment de la procédure.