Artikel 21, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet, in zoverre het bepaalt dat het ontbreken van het vereiste belang wordt vastgesteld ten aanzien van de verzoekende partij die de termijn voorgeschreven voor het indienen van een memorie van wederantwoord of van een aanvullende memorie niet in acht neemt, zelfs indien die partij geen woonplaats heeft gekozen bij haar advocaat en zelfs wanneer zij de schorsing heeft verkregen van de akte waarvan zij de vernietiging vordert.
L'article 21, alinéa 2, des lois coordonnées sur le Conseil d'Etat ne viole pas les articles 10 et 11 de la Constitution en ce qu'il prévoit que l'absence de l'intérêt requis est constatée dans le chef de la partie requérante qui ne respecte pas le délai prévu pour introduire un mémoire en réplique ou un mémoire ampliatif, même si cette partie n'a pas fait élection de domicile chez son avocat, et même lorsqu'elle a obtenu la suspension de l'acte dont elle poursuit l'annulation.