31. merkt op dat de nationale toewijzingen soms een verstorend effect kunnen hebben op de selectie van de beste projecten; spoort de lidstaten ertoe aan een geografisch evenwicht in stand te houden door meer geïntegreerde projecten voor te stellen, maar herhaalt dat de middelen hoofdzakelijk moeten worden verdeeld op basis van de merites van de projecten en niet op een manier die ten koste gaat van hun kwaliteit;
31. relève que la sélection des meilleurs projets peut parfois être faussée par les allocations nationales; encourage les États membres à préserver un équilibre géographique en proposant davantage de projets intégrés, mais réaffirme que les crédits doivent avant tout être affectés en fonction de l'intérêt intrinsèque des projets et non d'une façon qui nuirait à leur qualité;