(17) De lidstaten moeten ervoor zorgen dat er geen enkele belemmering is voor de uitoefening, op dezelfde wijze als in de lidstaat van herkomst, van de werkzaamheden die onder de wederzijdse erkenning vallen, voorzover zij niet in strijd zijn met de vigerende wettelijke bepalingen van algemeen belang van de lidstaat van ontvangst.
(17) Les États membres doivent veiller à ce qu'il n'y ait aucun obstacle à ce que les activités bénéficiant de la reconnaissance mutuelle puissent être exercées de la même manière que dans l'État membre d'origine, pour autant qu'elles ne soient pas en opposition avec les dispositions légales d'intérêt général en vigueur dans l'État membre d'accueil.