Uit de bij de artikelen 19 en 21 van de Grondwet gewaar
borgde vrijheid van meningsuiting en van eredienst vloeit voort dat religieuze of levensbeschouwelijke vereisten kunnen verantwoorden, onder rechterlijke controle, dat een onderscheid wordt gemaakt op grond van geloof of levensbeschouwing, of op een van de andere in de bestreden wetten vermelde gronden, wanneer dat on
derscheid als een « wezenlijke, legitieme en gerechtvaardigde beroepsvereiste » dient te worden beschouwd gelet op het geloof of de levensbeschouwing, of als een obje
...[+++]ctieve en redelijke verantwoording.
Il découle de la liberté d'opinion ainsi que de la liberté des cultes consacrées par les articles 19 et 21 de la Constitution que des exigences religieuses ou philosophiques peuvent justifier, sous le contrôle du juge, qu'une distinction soit établie sur la base d'une conviction religieuse ou philosophique, ou sur la base d'un des autres motifs mentionnés dans les lois attaquées, lorsque cette distinction doit être considérée comme une « exigence professionnelle essentielle, légitime et justifiée au regard » de la conviction religieuse ou philosophique ou comme une justification objective et raisonnable.