Immers, artikel 12, eerste lid, van de wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot
bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen bij de wet van 1 juli 1964, luidt : « Tegen de beslissingen van de commissie om, overeenkomstig de bepalingen van deze wet en van de wet van 18 maart 1998 tot instelling van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling, de voorwaardelijke invrijheidstelling al dan niet toe te kennen, te herro
epen of te herzien, staat cassatieb ...[+++]eroep open voor het openbaar ministerie en de veroordeelde».
En effet, l'article 12, alinéa 1 , de la loi du 5 mars 1998 relative à la libération conditionnelle et modifiant la loi du 9 avril 1930 de défense sociale à l'égard des anormaux et des délinquants d'habitude, remplacée par la loi du 1 juillet 1964, dispose que « les décisions favorables ou non à l'octroi, à la révocation ou à la révision, conformément aux dispositions de la présente loi et de la loi du 18 mars 1998 instituant les commissions de libération conditionnelle, sont susceptibles de pourvoi en cassation par le ministère public et le condamné ».