De wet van 8 april 1965 voorziet evenwel in een uitzondering op het louter beschermend karakter van het optreden van de jeugdrechtbank door haar de mogelijkheid te bieden de zaak uit handen te geven indien zij van oordeel is dat een bewarings-, beschermings- of opvoedingsmaatregel niet geschikt is voor een minderjarige die voor haar wordt gebracht wegens een als misdrijf omschreven feit gepleegd toen hij reeds de volle leeftijd van zestien jaar had bereikt.
La loi du 8 avril 1965 a cependant prévu une exception au caractère purement protectionnel de l'intervention du tribunal de la jeunesse en permettant à celui-ci de se dessaisir de la cause s'il estime inadéquate une mesure de garde, de préservation ou d'éducation à l'égard du mineur déféré au tribunal en raison d'un fait qualifié infraction, âgé de plus de seize ans accomplis au moment des faits.