Indien niet aan de in het vorige lid, 2º en 3º, gestelde voorwaarden is voldaan, kan de minister de vreemdeling machtigen tot een verblijf van meer dan drie maanden in het Rijk op voorwaarde dat het bewijs geleverd wordt van de onmogelijkheid om een familieleven te leiden in de staat waarvan de vreemdeling de nationaliteit bezit of waar zich zijn gewone verblijfplaats bevindt.
S'il n'est pas satisfait aux conditions visées aux 2º et 3º de l'alinéa précédent, le ministre peut autoriser l'étranger à séjourner plus de trois mois dans le Royaume, à condition qu'il ait été établi que ce dernier est dans l'impossibilité de mener une vie familiale dans l'État dont il possède la nationalité ou dans lequel il a sa résidence habituelle.