Naar verluidt druisen de door de lesgever ingenomen standpunten in tegen de standpunten die in rechte worden verdedigd door de centrale diensten van de AOIF (Administratie van de ondernemings- en inkomensfiscaliteit), met name voor het Hof van Cassatie, met betrekking tot vraag 45 betreffende de toepasbaarheid van het beginsel van het gewettigd vertrouwen in btw-zaken, en voor de Raad van State, met betrekking tot vraag 10 over de beperkingen van de wet op de openbaarheid van bestuur inzake de kennisgeving van vermoedens van btw-fraude.
Il me revient que le formateur a développé des positions contraires à celles défendues en justice par les services centraux de l'AFER, notamment devant la Cour de cassation, en ce qui concerne la question n° 45 portant sur l'applicabilité du principe de croyance légitime en TVA, et devant le Conseil d'État, en ce qui concerne la question n° 10 portant sur les restrictions à la loi sur la publicité de l'administration en matière de notification d'indices de fraude en TVA.