Iedere landsbond mag echter twee maatschappijen van onderlinge bijstand van minder dan 15 000 leden behouden, op voorwaarde dat deze elk meer dan 5 000 leden tellen.
Chaque union nationale peut cependant maintenir deux sociétés mutualistes comptant moins de 15 000 membres, à condition que chacune de celles-ci compte plus de 5 000 membres.