Zo bepaalt artikel 1, § 1, van dit besluit dat «het Participatiefon
ds het saldo van de achtergestelde lening niet opeist, indien de stopzetting van de zelfstandige activiteiten van de begunstigde van de
lening te wijten is: a) hetzij aan het faillissement, aan het concordaat met boedelafstand of aan het overlijden van hem; b) hetzij aan overmacht of aan het gebrek aan levensvatbaarheid van de zelfstandige activiteit van de begunstigde van de
lening, geverifieerd over een periode waarvan de duur significant lijkt; het gebrek aan levensvatbaarheid, dat volledig onafhankelijk
...[+++]moet zijn van de wil van de begunstigde van de lening, moet door deze laatste met alle middelen bewezen worden, waaronder ten minste het voorleggen van de resultaatrekeningen van de onderneming».C'est ainsi que l'article 1er, § 1er, de cet arrêté dispose que le «Fonds de participation ne réclame pas le solde du prêt subordonné lorsque la cessation des activités d'indépendant du bénéficiaire du prêt est due: a) soit à la faillite, au concordat par abandon d'actif ou au décès de celui-ci; b) soit à la force majeure ou à l'absence de viabilité de l'activité indépendante du bénéficiaire du prêt, vérifiée sur une période dont la durée apparaît significative; l'absence de viabilité qui doit être totalement indépendante de la volonté du bénéficiaire
du prêt doit être prouvée par ce dernier par tous les moyens dont au moins la product
...[+++]ion des comptes de résultats de l'entreprise».