Zij argumenteren onder meer dat elk samenleven eigen kenmerken heeft en dat, wat de rechten en plichten van de partners betreft, het moeilijk is een vergelijking te maken tussen de situatie van gehuwden en die van samenlevenden (zie inzonderheid : F. Kusters, « Rechtstoestand van concubinerenden en de mensenrechten », Jura Falconis, 1984-1985, 296, en P. Senaeve, Concubinaat de buitenhuwelijkse tweerelatie, Acco, Leuven, 1992, blz. 51, e.v.).
Ils arguent notamment du fait que chaque type de vie en commun possède des caractéristiques propres et qu'il est difficile, en ce qui concerne les droits et obligations des partenaires, d'établir une comparaison entre la situation des gens mariés et celle des cohabitants (voyez notamment : F. Kusters, « Rechtstoestand van concubinerende en de mensenrechten », Jura Falconis , 1984-1985, 296, et P. Senaeve, Concubinaat de buitenhuwelijkse tweerelatie , Acco, Louvain, 1992, p. 51 et suiv.).