Art. 2. § 1. Voor de investeringen bedoeld in artikel L3341-5, 4°, van het Wetboek moet de aanvrager, indien hij geen houder is van een zakelijk eigendoms- of erfpachtrecht, een genotsrecht bezitten op het gebouw of de grond die ingericht moet worden voor een duur van minstens twintig jaar, ingaand te rekenen van de indiening van het driejarenprogramma zoals bedoeld in artikel L3341-4 van het Wetboek.
Art. 2. § 1. Pour les investissements visés à l'article L3341-5, 4°, du Code, le demandeur doit, à défaut d'être titulaire d'un droit réel de propriété ou d'emphytéose, posséder un droit de jouissance sur le bâtiment ou sur le terrain à aménager pour une durée minimale de vingt ans prenant cours à dater de l'introduction du programme triennal tel que visé à l'article L3341-4 du Code.