De aan het Hof voorgelegde prejudiciële vraag heeft betrekking op de bestaanbaarheid van artikel 14, vierde lid, van de wet van 16 januari 2003 « tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen » met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het een verschil in behandeling zou instellen tussen, enerzijds, de onderneming die optreedt als eiseres op hoofdvordering en w
aarvan de vordering ingeleid bij deurwaardersexploot, onontvankelijk is wanneer zij gebaseerd is op een activiteit waarvoor zij niet is in
...[+++]geschreven in de Kruispuntbank voor Ondernemingen of op een activiteit die niet valt onder haar maatschappelijk doel, en, anderzijds, de onderneming die optreedt als eiseres op bij conclusie ingestelde tegenvordering en die niet aan de voormelde voorwaarden dient te voldoen.La question préjudicielle posée à la Cour porte sur la compatibilité, avec les articles 10 et 11 de la Constitution, de l'article 14, alinéa 4, de la loi du 16 janvier 2003 « portant création d'une Banque-Carrefour des Entreprises, modernisation du registre de commerce, création de guichets-entreprises agréés et portant diverses dispositions », en tant qu'il établirait une différence de traitement entre, d'une part, l'entreprise qui agit en tant que demandeur principal et dont l'actio
n intentée par exploit d'huissier est irrecevable lorsqu'elle est fondée sur une activité pour laquelle cette entreprise n'est pas inscrite à la Banque-Carr
...[+++]efour ou une activité qui n'entre pas dans son objet social et, d'autre part, l'entreprise qui agit en tant que demandeur reconventionnel, dont l'action est intentée par voie de conclusions et qui ne doit pas satisfaire aux conditions précitées.