a)de nadere bepaling van de in de leden 1 en 3 van dit artikel bedoelde periode die evenredig moet zijn aan de aard, de ernst, de duur en de herhaling van de ernstige inbreuk, het strafbaar feit of de fraude, en die ten minste één jaar moet bedragen,
a)la détermination de la période visée aux paragraphes 1 et 3 du présent article, qui est proportionnelle à la nature, la gravité, la durée et la répétition de l’infraction grave ou de l’infraction, de la fraude, et qui est d’une durée d’au moins un an.