(3) De verdragsluitende Staten zorgen ervoor dat hun nationale toezichthoudende instanties overeenkomsten sluiten over de samenwerking waarnaar in lid 1 wordt verwezen, met inbegrip van een regeling voor de behandeling van gevallen waarin niet wordt voldaan aan de geldende gemeenschappelijke eisen, en voor de wederzijdse erkenning van toezichtstaken en de resultaten van deze taken.
(3) Les États contractants veillent à ce que leurs autorités de surveillance nationales concluent des accords en vue de la coopération visée au paragraphe 1 , comprenant un arrangement en vue du traitement des cas de non-respect des exigences communes applicables et de la reconnaissance mutuelle des táches de contrôle et des résultats de ces táches.