2. Wanneer een uitbraak van mond- en klauwzeer wordt bevestigd in een van de in lid 1 bedoelde voorzieningen, kan de betrokken lidstaat besluiten af te wijken van het bepaalde in artikel 10, lid 1, onder a), op voorwaarde dat de fundamentele belangen van de Gemeenschap, en met name de diergezondheidsstatus van andere lidstaten, niet in gevaar komen en dat de nodige maatregelen getroffen zijn om elk risico van verspreiding van het mond- en klauwzeervirus te voorkomen.
2. Lorsque la présence d'un foyer de fièvre aphteuse est confirmée dans un des lieux visés au paragraphe 1, l'État membre concerné peut décider de déroger aux dispositions de l'article 10, paragraphe 1, point a), pour autant qu'il ne soit pas porté atteinte aux intérêts fondamentaux de la Communauté, et en particulier à la situation zoosanitaire des autres États membres, et que toutes les mesures nécessaires soient mises en oeuvre pour empêcher la propagation du virus aphteux.