De verzoekende partijen verwijten de bestreden bepaling als dusdanig niet dat zij artikel 3 van de wet van 2 juni 2006 « tot wijziging van het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten wat betreft de benoeming in de graad van aanstelling van bepaalde personeelsleden van de algemene directie van de gerechtelijke politie », een artikel dat het Hof heeft vernietigd bij zijn arrest nr. 94/2008 van 26 juni 2008, heeft « herhaald », maar dat zij die bepaling in het RPPol heeft ingevoegd op een plaats waardoor alleen de voormalige leden van de BOB het aanvullende voordeel kunnen genieten dat h
et voorrecht van de horizontale inschaling vormt ...[+++].
Les parties requérantes ne reprochent pas en soi à la disposition attaquée d'avoir « reproduit » l'article 3 de la loi du 2 juin 2006 « modifiant l'arrêté royal du 30 mars 2001 portant la position juridique du personnel des services de police en ce qui concerne la nomination dans le grade de commissionnement de certains membres du personnel de la direction générale de la police judiciaire », article que la Cour a annulé par son arrêt n° 94/2008 du 26 juin 2008, mais d'avoir inséré cette disposition dans le PJPol à une place où seuls les anciens membres de la BSR peuvent bénéficier de l'avantage supplémentaire que constitue le bénéfice de l'insertion horizontale.