3.3.2. De kandidaat die het gezichtsvermogen van één oog verloren heeft of die slechts één oog gebruikt, moet in de horizontale aslijn een gezichtsveld met een amplitude van ten minste 120° hebben.
3.3.2. Le candidat qui a perdu la vision d'un oeil ou qui ne se sert que d'un oeil, doit avoir un champ visuel atteignant dans l'axe horizontal une amplitude d'au moins 120°.