De wetgever vermocht ervan uit te gaan dat een voldoende waarborg wordt geboden door, enerzijds, door de hoogste feitenrechter te worden beoordeeld en, anderzijds, door een zetel die noodzakelijkerwijze uit drie magistraten is samengesteld (artikelen 101, derde lid, en 109bis van het Gerechtelijk Wetboek), voor de personen die de in artikel 479 vermelde ambten uitoefenen.
Le législateur a pu estimer qu'être jugé par des cours qui se situent au sommet des juridictions de fond et, de surcroît, par un siège nécessairement composé de trois magistrats (articles 101, alinéa 3, et 109bis du Code judiciaire) constituait, pour les personnes exerçant les fonctions mentionnées à l'article 479, une garantie suffisante.