Hoewel het decreet steunt op een objectief criterium van onderscheid, namelijk het al dan niet overschrijden van een minimum van vijf leerlingen di
e zijn ingeschreven voor een les, en het met het decreet nagestreefde doel, n
amelijk budgettaire besparingen verwezenlijken, ook gewettigd is, is de wijze waarop dat doel wordt nagestreefd onwettig, in zoverre dat gebeurt door het aantal zogenoemde situaties van « huisleraarschap » waarin door een minderheid gevolg
de godsdie ...[+++]nstlessen worden gegeven voor één enkele leerling en die, in de parlementaire voorbereiding van het decreet, « onredelijk » worden geacht.
S'il est vrai que le décret s'appuie sur un critère de distinction objectif, à savoir le dépassement ou non d'un minimum de cinq élèves inscrits à un cours, et que le but poursuivi par le décret, à savoir de réaliser des économies budgétaires est, lui aussi, légitime, la façon dont ce but est poursuivi est illégitime en ce qu'elle aboutit à réduire le nombre de situations dites « de préceptorat », où des cours de religions minoritaires étaient dispensés pour un seul élève, et jugées « indécentes » dans les travaux préparatoires du décret.