In een speciale « Gemeenschappelijke verklaring » bij genoemd verdrag heette het namelijk dat de lidstaten geleid waren « door de wens een zo doeltreffend mogelijke toepassing van de bepalingen » van het Verdrag te verzekeren « en verlangden te voorkomen dat geschillen in uitlegging (ervan) afbreuk doen aan de eenheid van dit Verdrag ».
En effet, dans une « déclaration commune » jointe à la convention, les États membres s'étaient déclarés désireux d'« assurer une application aussi efficace que possible » de ses dispositions et « soucieux d'éviter que les divergences d'interprétation ne nuisent à son caractère unitaire ».