Voor de vaststelling van het aantal op grond van het bepaalde onder a) en b) subsidiabele dieren wordt aan de hand van de in artikel 95, lid 2, bedoelde referentiehoeveelheid en de gemiddelde melkopbrengst bepaald of de koeien tot een zoogkoeienbeslag dan wel tot een melkkoeienbeslag behoren.
En vue de fixer le nombre d'animaux admissibles au bénéfice de la prime au titre des points a) et b) du premier alinéa du paragraphe 2 du présent article, on détermine si les vaches appartiennent à un troupeau allaitant ou à un troupeau laitier sur la base de la quantité de référence individuelle définie à l'article 95, paragraphe 2, et du rendement laitier moyen.