Aangezien de onmogelijkheid om een mandaat van korpschef van de zittende magistratuur te evalueren, voorvloeit uit artikel 151, § 6, van de Grondwet, voert de wetgever die zulk een evaluatie doorvoert, een identieke behandeling in tussen twee categorieën van magistraten voor wie de Grondwetgever een verschil in behandeling heeft voorzien.
Dès lors que l'impossibilité de procéder à l'évaluation d'un mandat de chef de corps de la magistrature assise découle de l'article 151, § 6, de la Constitution, le législateur qui instaure une telle évaluation établit une identité de traitement entre deux catégories de magistrats pour lesquels le Constituant a prévu un traitement différent.