Tevens heeft de Raad van State in het verleden gesteld dat de taalvrijheid zoals vervat in artikel 30 van de Grondwet weliswaar verbiedt dat de wetgever het gebruik van de landstalen verbiedt in de betrekkingen tussen particulieren, maar dat de taalvrijheid niet uitsluit dat de wetgever oplegt dat in het taalgebruik ten minste ook de taal of de talen van het taalgebied worden gebruikt (2) .
Le Conseil d'État a également affirmé par le passé que la liberté linguistique, au sens de l'article 30 de la Constitution, ne permet pas au législateur d'interdire l'emploi des langues nationales dans les relations entre particuliers, mais que la liberté linguistique n'exclut pas que le législateur impose au moins l'emploi de la langue ou des langues de la région (2) .
