Art. 19. Voor de toepassing van deze afdeling wordt begrepen onder discriminatie, elke vorm van opzettelijke rechtstreekse discriminatie, opzettelijke onrechtstreekse discriminatie en opdracht tot discrimineren op grond van in artikel 5, 2°, bedoelde gronden, alsook de weigering tot het opmaken van redelijke aanpassingen voor een persoon met een handicap.
Art. 19. Pour l'application de la présente section, la discrimination s'entend de toute forme de discrimination directe intentionnelle, de discrimination indirecte intentionnelle et d'injonction de discriminer, fondée sur un des motifs visés à l'article 5, 2°, ainsi que du refus de mettre en place les aménagements raisonnables pour une personne handicapée.