Nadat het Hof in het voormelde arrest nr. 114/2004 de artikelen 81, 1°, en 82, eerste lid, van de faillissementswet van 8 augustus 1997 had vernietigd « opdat de wetgeve
r het geheel van de vraagstukken met betrekking tot de verschoonbaarheid en de kosteloze borgstelling opnieuw
kan onderzoeken », heeft de wetgever in artikel 80, derde lid, van de faillissementswet van 8 augustus 1997, zoals gewijzigd bij artikel 7 van de wet van 20 juli 2005, voorzien in een procedure waarbij de rechtbank zich kan uitspreken over de bevrijding van de
...[+++]persoon die zich kosteloos persoonlijk borg heeft gesteld voor een gefailleerde.
Après que la Cour eut annulé les articles 81, 1°, et 82, alinéa 1, de la loi du 8 août 1997 sur les faillites dans l'arrêt précité n° 114/2004 « afin que le législateur puisse réexaminer l'ensemble des questions posées par l'excusabilité et par le cautionnement à titre gratuit », le législateur a prévu, à l'article 80, alinéa 3, de la loi du 8 août 1997 sur les faillites, modifié par l'article 7 de la loi du 20 juillet 2005, une procédure permettant au tribunal de se prononcer sur la décharge de la personne qui s'est portée caution personnelle à titre gratuit d'un failli.