- Artikel 4, § 1, tweede lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet indien het in die zin wordt geïnterpreteerd dat het het een werknemer wiens prestaties zijn verbonden aan een exploitatiezetel gelegen op het grondgebied van het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, niet mogelijk maakt om zijn vordering tegen zijn werkgever in te stellen en voort te zetten in de taal waarin deze laatste zich krachtens artikel 52, § 1, van de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken tot hem dient te richten.
- L'article 4, § 1, alinéa 2, de la loi du 15 juin 1935 concernant l'emploi des langues en matière judiciaire viole les articles 10 et 11 de la Constitution s'il est interprété en ce sens qu'il ne permet pas à un travailleur dont les prestations sont liées à un siège d'exploitation situé sur le territoire de la région bilingue de Bruxelles-Capitale d'introduire et de poursuivre son action contre son employeur dans la langue dans laquelle ce dernier doit s'adresser à lui en vertu de l'article 52, § 1, des lois coordonnées du 18 juillet 1966 sur l'emploi des langues en matière administrative.