Het Hof wordt ten slotte ondervraagd over de verenigbaarheid met gelijkheidsbeginsel van het vierde lid van artikel 35 van de wet van 27 juni 1969, in zoverre die bepaling, volgens de verwijzende rechter, het de correctionele rechtbank niet mogelijk zou maken het bedrag van de ambtshalve veroordeling te verminderen wanneer er verzachtende omstandigheden zijn, noch evenmin op het geheel of een deel van die veroordeling de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie toe te passen.
Enfin, la Cour est interrogée sur la compatibilité avec le principe d'égalité de l'alinéa 4 de l'article 35 de la loi du 27 juin 1969, en ce que, selon le juge a quo, cette disposition ne permettrait au tribunal correctionnel ni de réduire le montant de la condamnation d'office lorsqu'il y a des circonstances atténuantes ni davantage de faire application, à tout ou partie de cette condamnation, de la loi du 29 juin 1964 concernant la suspension, le sursis et la probation.