De enkele omstandigheid dat de termijn van hoger beroep in de in het geding zijnde bepaling de helft bedraagt van de gemeenrechtelijke termijn van hoger beroep in artikel 1051 van het Gerechtelijk Wetboek, zonder dat de wetgever tijdens de parlementaire voorbereiding daarvoor een bijzondere verantwoording heeft verstrekt, volstaat op zich niet om de in het geding zijnde bepaling als een onevenredige maatregel te beschouwen.
La seule circonstance que le délai d'appel prévu dans la disposition en cause est égal à la moitié du délai d'appel de droit commun fixé à l'article 1051 du Code judiciaire, sans que le législateur ait fourni pour cela une justification particulière dans les travaux préparatoires, ne suffit pas en soi pour considérer que la disposition en cause constitue une mesure disproportionnée.