De wetgever kon ervan uitgaan dat het beperken van de hoedanigheid van de natuurlijke personen die gemachtigd zijn om een laboratorium uit te baten (artikel 3, § 1, 3°) of die zich associëren om er een uit te baten (artikel 3, § 1, 4°), op grond van hun beroepsopleiding van geneesheer, apotheker of licentiaat in de scheikundige wetenschappen, van die aard was dat de noodzakelijkheid van de analyses van klinische b
iologie op adequate wijze kon worden ingeschat en dat
het risico dat zij enkel aan commerciële impe
ratieven z ...[+++]ouden beantwoorden, werd beperkt.
Le législateur a pu considérer que la limitation de la qualité des personnes physiques habilitées à exploiter un laboratoire (article 3, § 1, 3°) ou s'associant pour en exploiter un (article 3, § 1, 4°), en fonction de leur formation professionnelle de médecin, de pharmacien ou de licencié en sciences chimiques, était de nature à permettre que soit mesurée de manière adéquate la nécessité des analyses de biologie clinique et à réduire le risque qu'elles ne répondent qu'à des impératifs commerciaux.