Wanneer de motor onder normale bedrijfsomstandigheden loopt en er geen defecten aan de stuurinrichting zijn, mag de waarschuwingsinrichting geen signaal geven, behalve tijdens het vullen van de energiehouder(s) vlak nadat de motor is gestart.
En utilisation normale du moteur et en l'absence de toute défaillance de l'équipement de direction, le dispositif d'alarme ne doit se déclencher que pendant le temps nécessaire au remplissage du ou des réservoirs d'énergie après le démarrage du moteur.